“Hatsjoe! Hatsjoepie!!”
“Hallo, zeg, vrouwtje. Wat maak je een herrie.”
“Snotter – sowwy Beer – maar m’n deus doet zo waar. Hij kwiebelt van binnen. En hij doopt ook…”
“Wat zeg je nou, vrouwtje? Een doopneus? Een druipsnuit snap ik, maar een doopneus…?”
“Nou, zeg maar dustig een renneus! Gatver. En ik voel me ook niet lekker. Beetje misselijk. “
“Een beetje missulluk? Wat is dat nou weer?”
“Misselijk, Beer. Als dat je elk moment kunt gaan overgeven. En ik heb ook koorts. En keelpijn. En… Boehoehoe! Ik ben zielig!!”
“Ach gossie. Bahaas! Het vrouwtje is ziek!”

Tjonge, jonge, het vrouwtje heeft griep. En wat is ze dan zielig, zeg. Misschien nog wel zieliger dan wanneer ze een sjoep heeft. Hoewel, dan is ze weer op een andere manier zielig. Maar da’s weer wat anders.

Het vrouwtje heeft een hekel aan ziek zijn. Dat vindt ze echt verspilling van tijd. Ze zegt dan: ‘Beer, ik heb al zo weinig tijd tot mijn beschikking en dan moet ik nog gedwongen in m’n bed liggen.’ Gevolg is dat ze er te pas en te onpas weer uitkruipt. Om dan na een half uurtje zo bleek als een doek met de staart tussen de poten er weer in te vluchten. ‘Ik voel me niet zo lekker.’ Nee, hè hè!

Nou duurde het deze keer ook wel heel lang. Was ze eerst heel erg aan het neussnuiten (echt drie zakdoekenwasmachines vol), toen begon ze te hoesten. En te piepen. Vooral ’s nachts. Zodra ze ging liggen begon ze tienstemmig te piepen. Beerpiepus had ze (‘bronchitus Beer, bronchitus’). Nou ja, ik vond het Beerpiepus. En het was best hard. Ik kon er vaak niet van slapen. Het vrouwtje zelf ook niet, trouwens.

En toen ze eindelijk niet meer snotterde en piepte, was ze moe. Tjonge, wat kan dat vrouwtje slapen! Ging ze ’s avonds om negen uur naar bed en dan sliep ze door tot half tien! Een dommelende winterbeer is er helemaal niks bij.

En al die tijd narrig. Tegen de baas klagen dat ze geen kopjes thee van hem kreeg of bakjes vanillevla (was ook zo, trouwens). Of kopjes zelfgemaakte tomatensoep. Die kreeg ze namelijk altijd wel van de Grote Vrouw (haar moedertje)  toen ze nog klein was. Dus vindt ze dat de baas dat dan ook maar moet doen. Maar de baas keek wel uit natuurlijk. Hij moest ook al koken ’s avonds.

Dat zielig doen kan ze niet helpen, zegt ze. ‘Dat zit in de genen, Beer. Mijn vader was ook altijd zo zielig wanneer ie ziek was. Maar die kreeg wel thee, vanillevla en soep op bed. Dus die was veel minder zielig.’

Van al dat geklaag werd de baas ook een beetje narrig. Want die werkt zich een tierelier en heeft helemaal geen tijd voor die onzin. ‘Je hebt geen veertig graden koorts, zegt ie dan, en even je bed uit kan heus geen kwaad…’ Tja, daar moet het vrouwtje het dan maar mee doen. De enige die zich prima vermaakt is de kat, want die ligt de hele dag met d’r luie harige lijf snorrend bij het vrouwtje op bed.

En ik? Tja, ik doe waarvoor ik uit de fabriek ben gekomen. Ik houd handjes vast, reik snotlapjes aan en geef knuffels. Maar dan wel met een snuitdoekje voor. Want al die bacillen… brrrrr

Nou doei!
Beer

Fotografie: Martin de Bouter

Dit bericht heeft 0 reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *